Biosociale en psychologische criminologie - Lichamelijke en biologische factoren

16 belangrijke vragen over Biosociale en psychologische criminologie - Lichamelijke en biologische factoren

Leg uit de invloed van Lombroso op de biosociale en psychologische criminologie

Lombroso van de positivistische school was de pionier van de crimineel-antropologische richting en bestudeerde de uiterlijke kenmerken van mensen zoals de omvang van iemands schedel.
Later stelde hij zijn theorie bij en stelde dat misdaad het resultaat was van individuele, fysieke en sociale factoren.

Wie waren de volgers van de lichaamskenmerken als aanleg voor criminaliteit en wat was hun invloed op de huidige criminologie?

  • Kretschmer (1946) onderscheidde 3 soorten lichaamsbouw (somatype).
  1. Astheniekers (mager, geringe borstomvang)
  2. Athletici (gespierd, brede borst en schouders)
  3. Pycnici (ronde vormen, breed gezicht, korte ledematen)
  4. Mengtypen

  • Sheldon (1949) had vergelijkbare typen maar noemde ze:
  1. Ectomorfen 2. mesomorfen 3. endomorfen.
Sheldon zocht criminelen het meest bij het mesomorfe type (nr. 2 bij Kretschmer).
Hun onderzoeken worden vandaag de dag niet meer serieus genomen.

Wat volgde uit diverse tweelingen en adoptie onderzoeken en waar probeerde men inzicht in te krijgen?

  • In de naoorlogse sociaal biologische richting probeerde onder andere Christiansen (1977) met zijn onderzoek onder een-eiige en twee-eiige tweelingen inzicht te krijgen of er een grotere kans was op crimineel gedrag bij een-eiige tweelingen (criminele concordantie). Zijn bevindingen konden niet bevestigd worden.
  • Tellegen et al (1988) onderzocht een en twee-eiige tweelingen die samen en apart waren opgegroeid. Bij een-eiige tweelingen die apart waren opgegroeid leken de gedragingen steeds op elkaar. Sterke aanwijzingen dat erfelijke factoren een rol spelen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat volgde uit onderzoek naar adoptiekinderen in welk land?

  • In Denemarken werd in de periode 1924-1947 bij 14000 adoptie kinderen nagegaan welke invloed wel of geen strafblad van zowel biologische als adoptie vader had op crimineel gedraag.
Conclusie:
  • Bij beide vaders geen strafblad gaf dat de laagste criminele veroordelingen. Wanneer beide een strafblad hadden de hoogste.
  • Bijzondere uitslag was: wanneer alleen de biologische vader een strafblad had dit een hoger criminaliteitscijfer gaf.
Erfelijke factoren oefenen dus mogelijk invloed uit op de ontwikkeling van crimineel gedrag.

1. Wat wilde Buikhuizen onderzoeken en waarom? 2. Wat was de reactie?

  1. Buikhuizen wilde een integratie bewerkstelligen tussen biologie en sociale wetenschappen omdat hij het gevoel had dat hij met de bestaande criminologie niet verder zou komen om criminaliteit beter te verklaren.
  2. Het riep in de jaren 70 heftige reacties op en hij werd uitgemaakt voor 'nieuwe Lombroso" en "facist". In 2009 werd hij gerehabiliteerd.

1. Wat wilde Buikhuizen onderzoeken en waarom? 2. Wat was de reactie?

  1. Buikhuizen wilde een integratie bewerkstelligen tussen biologie en sociale wetenschappen omdat hij het gevoel had dat hij met de bestaande criminologie niet verder zou komen om criminaliteit beter te verklaren.
  2. Het riep in de jaren 70 heftige reacties op en hij werd uitgemaakt voor 'nieuwe Lombroso" en "facist". In 2009 werd hij gerehabiliteerd.

1. Wat is volgens Buikhuizen angstgevoeligheid? 2. Waarom is er groeiende aandacht voor de bio-sociale benadering?

1. Angstgevoeligheid:
  1. ook wel 'reactiviteit'
  2. Het fundament van het geweten.
  3. Het vormt zich wanneer ouders bij jonge kinderen bepaalde gedragingen goedkeuren en andere gedragingen afkeuren.
  4. Niet alles bepalend, grote invloed van de sociale omgeving waarin kinderen opgevoed worden.
2. De groeiende aandacht voor de bio-sociale benadering is vanwege:
  • Herinneringen aan WOII zijn steeds verder weg.
  • Men heeft steeds minder verwachtingen van resocialisatiemethoden om delinquenten van verdere misdaad af te houden.

1. Wat is volgens Buikhuizen angstgevoeligheid? 2. Waarom is er groeiende aandacht voor de bio-sociale benadering?

1. Angstgevoeligheid:
  1. ook wel 'reactiviteit'
  2. Het fundament van het geweten.
  3. Het vormt zich wanneer ouders bij jonge kinderen bepaalde gedragingen goedkeuren en andere gedragingen afkeuren.
  4. Niet alles bepalend, grote invloed van de sociale omgeving waarin kinderen opgevoed worden.
2. De groeiende aandacht voor de bio-sociale benadering is vanwege:
  • Herinneringen aan WOII zijn steeds verder weg.
  • Men heeft steeds minder verwachtingen van resocialisatiemethoden om delinquenten van verdere misdaad af te houden.

1. Wat is volgens Buikhuizen angstgevoeligheid? 2. Waarom is er groeiende aandacht voor de bio-sociale benadering?

1. Angstgevoeligheid:
  1. ook wel 'reactiviteit'
  2. Het fundament van het geweten.
  3. Het vormt zich wanneer ouders bij jonge kinderen bepaalde gedragingen goedkeuren en andere gedragingen afkeuren.
  4. Niet alles bepalend, grote invloed van de sociale omgeving waarin kinderen opgevoed worden.
2. De groeiende aandacht voor de bio-sociale benadering is vanwege:
  • Herinneringen aan WOII zijn steeds verder weg.
  • Men heeft steeds minder verwachtingen van resocialisatiemethoden om delinquenten van verdere misdaad af te houden.

Waar ging het college van Buikhuizen over in 2010?

Het college tijdens het congres 'Criminologie in de 21ste eeuw' had als onderwerp de amygdala.

Welk gedrag wordt geassocieerd met verstoringen in het welk circuit?

Impulsief agressief en antisociaal gedrag wordt geassocieerd met verstoringen in het neurale circuit die onder meer bestaat uit de:
  1. amygdala (verwerking gevoelens in emoties)
  2. mediale prefrontale hersenen (beslissingen nemen, plannen, ook emotioneel)
  3. orbitofrontale hersenen (beslissingen, aansturen en het beloningssysteem)

Wat is huidige situatie van onderzoeken naar het ontwikkelen van anti-sociaal en gewelddadig gedrag?

  • Er is een wissel werking tussen omgevingsfactoren, genetische en neurobiologische kenmerken (Caspi & Moffit 2006)
    • De meeste onderzoekers zijn het eens dat het een resultaat is van 'nature and nurture'.

Welke groepen zijn er met betrekking tot gedrag stoornissen?

  • Personen (soms heel jong) met ODD (Oppositioneel Opstandig gedragsstoornis) wat zich uit met woede aanvallen en onhandelbaar gedrag.
  • 1 op de 4 van deze personen ontwikkeld de ernstiger antisociale gedragsstoornis CD 'Conduct Disorder' hierbij richt het kind zijn agressie op andere kinderen en op dieren.
  • 1 op de 10 heeft als volwassene een antisociale gedragsstoornis.

Wat is het belangrijkste verschil tussen mensen met stoornissen in de werking van de amygdala?

  • Bij angst gaat dat deel inwerking waardoor je zenuwstelsel wordt geactiveerd (zweten en hogere hartslag)
  • Met personen met agressieve gedragsstoornis werkt de amygdala niet goed bij het zien van iets vreselijks, 2 kanten:
    1. Mensen die met agressie reageren (kort lontje) -> hebben een overgeveolige amygdala.
    2. Mensen die doelgerichte agressie vertonen (psychopathie) -> amygdala te weinig actief, vanaf jonge leeftijd ongevoelig voor emoties  en angst van anderen, krijgen ook niet de normale  symptomen.

Neuro-wetenschap en de aanpak van jeugdcriminaliteit

Zie Infographic

Wat bleek uit onderzoek naar het MAOA gen?

  • Het Monoamine-oxidase-A-Gen komt in 2 varianten voor:
  1. Hoogactieve versie; onderdrukt de ontwikkeling van antisociaal gedrag.
  2. Laagactieve versie; bij mishandelde / verwaarloosde kinderen een verhoogde kans op antisociaal, agressief gedrag

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo