Probleemgerichte vragenlijsten - Multidimensionele klachtenlijsten

14 belangrijke vragen over Probleemgerichte vragenlijsten - Multidimensionele klachtenlijsten

Welke twee methoden worden gebruikt bij de Experience Sampling Method (ESM), en waarin verschillen ze?

  • Gebeurteniscontingente methode:
    • Vragen worden beantwoord direct na een bepaalde gebeurtenis (bijv. een eetbui).
    • Vereist een duidelijke definitie van de gebeurtenis om irrelevante rapportage te voorkomen.
  • Signaalcontingente methode:
    • Vragen worden beantwoord na een signaal op vaststaande momenten of willekeurige tijdstippen.
    • Respondent kan niet anticiperen, wat leidt tot meer valide antwoorden.
  • Welke vijf dimensies zijn gevonden door factoranalytisch onderzoek met de NRV, en wat zijn de gebruiksdoelen van deze vragenlijst?

    Nederlandse Relatie Vragenlijst (NRV)
  • Dimensies:
    1. Onafhankelijkheid.
    2. Emotionele Saamhorigheid.
    3. Identiteit.
    4. Conflicthantering.
    5. Seksualiteit.
  • Gebruiksdoelen:
    1. Voorspellen van relatiestabiliteit.
    2. Voorspellen van therapiesucces.
    3. Evalueren van therapiesucces.
  • Welke vier opvoedingsstijlen ontstaan uit de dimensies ondersteuning en controle, en wat zijn hun kenmerken?

  • Autoritaire opvoedingsstijl:
    • Veel controle, weinig ondersteuning en acceptatie.
    • Ouders tonen regelend en inperkend gedrag.
  • Autoritatieve opvoedingsstijl:
    • Veel controle én veel ondersteuning en acceptatie.
    • Stimuleert eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van het kind.
  • Permissieve opvoedingsstijl:
    • Weinig controle, veel ondersteuning.
    • Kinderen ervaren veel vrijheid.
  • Onverschillige opvoedingsstijl:
    • Weinig controle én weinig ondersteuning en acceptatie.
    • Ouders tonen verwaarlozend gedrag.
    • Hogere cijfers + sneller leren
    • Niets twee keer studeren
    • 100% zeker alles onthouden
    Ontdek Study Smart

    Wat wordt er gemeten met een niveautest in een neuropsychologisch onderzoek?

    • Het niveau van het intellectueel functioneren.
    Details:
    • De niveautest biedt een algemene schatting van intellectueel functioneren.
    • Helpt bij:
      1. Achtergrondinformatie voor interpretatie van cognitieve testscores.
      2. Praktische implicaties voor advisering, begeleiding en interventies.

    1. Welke cut-off-score is het meest geschikt voor het uitsluiten van depressie en waarom?

  • Score: 5
  • Waarom:
    • Maximale sensitiviteit (100%): Detecteert alle gevallen van depressie.
    • Maximale NPW (100%): Bij een negatieve test is de kans op depressie uitgesloten.
  • Welke cut-off-score is het meest geschikt voor het screenen op depressie bij zeer hoge nadelen van een foutieve positieve beslissing, en waarom?

  • Score: 17
  • Waarom:
    • Specificiteit (100%): Alle niet-depressieve gevallen worden correct geïdentificeerd.
    • Hogere sensitiviteit (70%) dan score 20, waardoor meer echte gevallen van depressie worden gedetecteerd.
  • Welke cut-off-score is het meest geschikt voor het bevestigen van een depressiediagnose, en waarom?

  • Score: 20
  • Waarom:
    • Specificiteit (100%): Geen vals-positieve gevallen.
    • Maximale PPW (100%): Bij een positieve test is de kans op depressie vrijwel zeker.
  • Welke drie referentiekaders worden onderscheiden in de diagnostiek, en welke tests of theorieën sluiten hierbij aan?

  • Referentiekaders over individuele verschillen:
    • Focus: Beschrijving van stabiele verschillen tussen individuen.
    • Tests/theorieën:
      • Intelligentie: g-factor, zeven Primary Mental Abilities.
      • Persoonlijkheid: Big Five.
  • Referentiekaders met nadruk op de context:
    • Focus: Invloed van de omgeving op gedrag.
    • Theorieën: Biopsychologische en sociale leertheorieën.
    • Kenmerk: Weinig specifieke tests; afhankelijke variabele is een duidelijk omschreven verandering in gedrag door een behandeling of interventie.
  • Referentiekaders die de ontwikkeling benadrukken:
    • Focus: Ontwikkeling van de ego- en identiteitsontwikkeling.
    • Theorieën/tests:
      • Egopsychologie van Loevinger.
      • Projectieve tests en instrumenten voor ontwikkelingsstadia.
  • Welke boodschap geven van ter Laak en Luteijn aan de diagnosticus over het gebruik van referentiekaders, modellen en tests?

  • Kritische punten:
    1. Tests voor individuele verschillen meten vaak stabiele factoren en zijn minder geschikt voor het meten van ontwikkeling of verandering.
    2. Primary Mental Abilities en Big Five kenmerken blijken in de praktijk niet volledig onafhankelijk te zijn.
    3. De invloed van de context op gedrag mag niet worden veronachtzaamd.
  • Conclusie:
    • De diagnosticus moet zich bewust zijn van de beperkingen van tests en modellen en deze zorgvuldig en contextbewust toepassen.
  • Waarom is een statistische predictie vaak beter dan een klinische predictie?

    • Statistische predictie: Gebaseerd op objectieve gegevens en empirische modellen.
    • Klinische predictie: Wordt beïnvloed door vertekeningen in het informatieverwerkingsproces van de diagnosticus.

    Welke veelvoorkomende vertekeningen beïnvloeden het oordeel van de diagnosticus?

    • Focussen op opvallende (saillante) kenmerken, ook al dragen deze minder bij.
    • Geen rekening houden met de relatieve frequentie (base rate) van verschijnselen.
    • Beoordelen op basis van kleine steekproeven zonder generaliseerbaarheid.
    • Slechte waarneming van correlaties en covarianties; negeren van regressie naar het gemiddelde.
    • Zien van niet-bestaande correlaties door stereotypen.
    • Overmatig vertrouwen op een eerste indruk (anchoring bias).
    • Hypothese bevestigen in plaats van falsifiëren (confirmation bias).
    • Te veel waarde hechten aan bevestigende testresultaten.
    • Beïnvloeding door theoretische preoccupaties.

    Welke twee obstakels komen psychologen volgens Merckelbach en Dandachi-FitzGerald tegen in het diagnostisch proces?

  • Diagnostisch momentum:
    • De diagnosticus neemt bij aanvang van het proces een eerder gestelde diagnose over zonder deze kritisch te evalueren.
  • Affiliatie-bias:
    • De diagnosticus laat zich beïnvloeden door de wensen of verwachtingen van de opdrachtgever.
  • Hoe kunnen diagnostisch momentum en affiliatie-bias volgens Merckelbach en Dandachi-FitzGerald worden ondervangen?

  • Protocollair te werk gaan:
    • Volg gestandaardiseerde procedures en objectieve richtlijnen.
  • Alternatieve hypothesen overwegen:
    • Bewust zoeken naar verklaringen die de oorspronkelijke diagnose of verwachtingen kunnen weerleggen.
  • Pas kennisnemen van het volledige dossier na het onderzoek:
    • Voorkom beïnvloeding door eerdere diagnoses of de wensen van de opdrachtgever.
  • Welke drie problemen bij het gebruik van tests signaleren Merckelbach en Dandachi-FitzGerald, en hoe kunnen deze worden ondervangen?

  • Toekennen van grote waarde aan uitbijters in testuitslagen:
    • Probleem: Testuitschieters worden onterecht als representatief beschouwd.
    • Oplossing: Bekijk scores in samenhang met andere tests, bijvoorbeeld met het statistisch programma ANDI.
  • Gevoeligheid voor respons bias:
    • Probleem: Testuitslagen worden beïnvloed door ‘careless responding’, ‘faking bad’, of ‘faking good’.
    • Oplossing: Gebruik symptoomvaliditeitstests om respons bias op te sporen.
  • Gebrek aan zelfinzicht:
    • Probleem: De cliënt heeft mogelijk onvoldoende zelfinzicht om accurate antwoorden te geven.
    • Oplossing: Maak gebruik van informatie van derden (bijvoorbeeld familieleden, leerkrachten).
  • De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

    • Een unieke studie- en oefentool
    • Nooit meer iets twee keer studeren
    • Haal de cijfers waar je op hoopt
    • 100% zeker alles onthouden
    Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
    Trustpilot-logo