De vroege keizertijd na Augustus (14-193 n.C.)

11 belangrijke vragen over De vroege keizertijd na Augustus (14-193 n.C.)

Welke belangrijke opstand vond plaats tijdens de troonstrijd in 69-70?

De Bataven kwamen in opstand tijdens:
  1. Romeinse troonstrijd.
  2. Tijd van grote onrust.
  3. Keizer Vespasianus overwon de opstand.

Wat was de rol van Keizer Claudius in Brittannië?

Claudius had als doel:
  1. Militair een reputatie opbouwen.
  2. Brittannië toevoegen en pacificeren.
  3. Onderhandelingen en conflicten aangaan tot 84.

Hoe verliep de relatie met de Parthen aan de oostgrens?

Bij de oostgrens was er:
  1. Gewapende vrede met de Parthen.
  2. Oorlogen om Armenië als bufferstaat.
  3. Onderbrekingen door conflicten.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat gebeurde tijdens de joodse opstanden in relatie tot andere oorlogen?

De joodse opstanden hadden invloed door:
  1. Samenvallend met andere oorlogen.
  2. Problemen voor de Romeinen door chaos.
  3. Keizer Vespasianus overwon de opstanden.

Hoe verspreidde het Romeinse burgerrecht zich in de eerste twee eeuwen na Christus?

Het recht breidde zich uit naar diverse provincies door:
  1. Toekenning aan oud-soldaten van hulptroepen.
  2. Toekenning aan vrouwen en kinderen van legioensoldaten.
  3. Verspreiding onder de elite van geromaniseerde steden.

Welke basis legde Augustus voor het keizerschap?

Augustus zorgde voor:
  1. Degelijk fundament van de monarchie.
  2. Acceptatie door hogere standen.
  3. Binding met legers en controle over financiën.

Wat was een belangrijk probleem bij de opvolging van de keizer?

Het opvolgingsprobleem omvatte:
  1. Voorkomen dat legers eigen kandidaten steunen.
  2. Erfopvolging in één vorstenhuis bevorderen.
  3. Verbondenheid met de familie van de keizer.

Hoe gedroegen zich sommige keizers na Augustus?

Een aantal keizers gedroeg zich:
  1. Als absolute despoten.
  2. Slecht tegenover de senaat.
  3. Het slachtoffer van senatoren-complotten.

Wat kenmerkte de literaire cultuur van de aristocratie rond 200 n.C.?

Deze cultuur omvatte:
  1. Grondige training in Latijnse en Griekse retorische schrijfstijl.
  2. Vertrouwdheid met klassieke literatuur.
  3. Een gedeelde elitecultuur in het hele rijk.

Welke sociale stijgingskansen hadden de decuriones in de geromaniseerde steden?

Decuriones kregen toegang tot:
  1. Politieke functies binnen het bestuur.
  2. Sociale mobiliteit en hogere status.
  3. Betrokkenheid bij de lokale elite en invloeden.

Hoe veranderde de ridderstand in de loop der jaren na Augustus?

De ridderstand groeide door:
  1. Toetreding van succesvolle onderofficieren en intellectuelen.
  2. Opname van provinciale notabelen in de senaat.
  3. Toename van rijkdom en invloed binnen het bestuur.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo